Wat zou je doen als je de handafdruk van je overleden man op je badkamerspiegel zag verschijnen? Het overkwam Janis Heaphy Durham. Ze besloot het fenomeen leven na de dood te onderzoeken, en schreef het boek ‘De hand op de spiegel’ over haar bevindingen.
Happinez stelde Janis paar vragen over haar ervaringen, het stigma dat heerst rond spiritualiteit en haar geloof:
Hoe kreeg je het idee kreeg voor je boek ‘De hand op de spiegel’?
Ik heb dertig jaar lang voor kranten gewerkt, als hoofd advertising van de Los Angeles Times en als uitgever van de Sacramento Bee, een industrie die heel erg afgaat op feiten, analyses en rationaliteit. Dus toen de klok in de huiskamer het een week nadat mijn echtgenoot Max overleed begaf en de wijzers liet rusten op het exacte moment dat hij was overleden, was mijn eerste reactie er een van ongeloof. Ik dacht dat er een logische verklaring voor moest zijn. Maar die verklaring, die bleef uit. Daarna gebeurden er nog een paar vreemde dingen: mensen die op de voordeur leken te kloppen, maar als mijn zoon of ik de deur open deden, was er niemand. We hoorden geklop op de muren, de lampen flikkerden, maar ik deed nog steeds alles af als toeval. Tot het moment dat ik Max zijn handafdruk zag verschijnen op de spiegel, precies een jaar nadat hij was overleden. Mijn ogen vertelden me iets anders dan mijn hersenen: op de spiegel zat echt een hele grote handafdruk, van een poederachtige substantie. Ik wist dat het bijzonder was, en ik heb er een foto van genomen.
Het heeft even geduurd voordat je met het schrijven van je boek begon. Waarom ben je niet gelijk begonnen met het naar buiten brengen van je ervaringen?
In mijn hoofd begon ik de stukjes van de paranormale puzzel te verzamelen, maar ik deed er niets mee omdat ik nog steeds uitgever was. In Amerika kun je in een positie die ik toen had niet een paranormale ervaring die je hebt gehad zonder problemen delen met de rest van de wereld. De kans op ontslag zou aanwezig zijn, en om mijn zoon een stabiele toekomst te geven had ik mijn baan nodig. Ik dacht er niet teveel over na, maar noteerde wel alles wat ik meemaakte. Toen ik met pensioen ging, veranderde dat en besloot ik dat ik alles wat ik had gezien wilde begrijpen. De belangrijkste vraag die ik ging onderzoeken, was: Wat gebeurt er als we sterven? Is er meer na de dood, en leeft ons bewustzijn verder in een andere vorm?
Denk je dat je analytische achtergrond heeft geholpen bij het schrijven van je boek?
Als je iets heel lang beoefent in je leven, dan vormt dit je tot wie je bent. Dus toen mij dit overkwam wilde ik het verhaal niet emotioneel benaderen, maar op een intellectuele manier. Ik wilde achterhalen wat ik kon over de wetenschap die deze gebeurtenissen zou kunnen verklaren. Ik was ook wel geïnteresseerd in het spirituele aspect, maar mijn interesse ging nog meer uit naar kwantumfysica. Ik wilde van wetenschappers weten of zij iets hadden ontdekt dat de theorie ondersteunt dat we na onze dood overgaan in een andere vorm. Ik volgde als in een sprookje een spoor van broodkruimels en werd van de ene wetenschapper doorverwezen naar de andere. Zonder die wetenschappelijke onderbouwing had ik het boek niet willen en kunnen schrijven.
In Nederland heerst er vaak een stigma op praten over spiritualiteit op je werk. Heb je dat ook zo ervaren en deelde je je verhaal met anderen toen je nog voor de krant werkte?
Dat was een moeilijke periode. Ik heb er bijna niet over gepraat, behalve tegen misschien een of twee collega’s die ik volledig vertrouwde. In mijn positie was het niet gepast om het daar over te hebben, maar gelukkig kon ik het in mijn familie en bij twee goede vriendinnen wel kwijt. Nu ik het boek heb geschreven en mijn verhaal naar buiten heb gebracht, merk ik dat veel mensen die hetzelfde hebben meegemaakt om dezelfde redenen bang zijn om hun verhaal te delen.
Je schrijft in je boek dat je vader – een strikte presbyteriaan – je op het hart heeft gedrukt altijd te proberen het goede te doen, ook al is dit moeilijk. Neem je dit gedeelte van je opvoeding nog steeds mee in de keuzes die je maakt?
Ik worstel met de strikte religieuze opvattingen over hemel en hel, maar ik geloof wel in de kracht van gebed. Verder sluit ik geen dingen uit: ik ben Christelijk, én geloof daarnaast in andere vormen van spiritualiteit.
In je boek geef je een lijst met boeken waarvan je vader wilde dat jij ze las, om je te vormen als mens. Als je een vergelijkbare lijst moest maken voor je eigen zoon, welke boeken zouden daar dan opstaan?
De moed om te zijn van de Duitse filosoof en theoloog Paul Tillich. Hij stelt dat er drie belangrijke vragen zijn in het leven: heeft mijn leven een doel, wat gebeurt er als we sterven, en heb je een moreel kompas. Dat zijn de drie dingen die ik te allen tijde probeer na te leven. In elke ontmoeting die ik heb probeer ik respectvol te zijn, of dat nu in een gesprek met de postbode, de buschauffeur of de bibliothecaresse is. Verder is een doel voor mij erg belangrijk: als we voor een korte periode hier op aarde zijn, moet ons leven invloed hebben gehad – naast het hebben van een familie en het grootbrengen van kinderen. Maar dan komt er onvermijdelijk een einde aan ons leven. Ieder mens wil dat iets dat we als prettig ervaren niet eindigt. Dus als iemand waarvan we houden wegvalt, dan hebben we het daar heel moeilijk mee en herinnert het ons indirect aan het feit dat we zelf ook sterfelijk zijn. Toch is dat goed: het stelt ons in staat om betere keuzes te maken.
Geloof je zelf dat er iets van ons bewustzijn overblijft na onze dood?
Ja, dat geloof ik. Ik denk dat we vastzitten in onze eigen opvattingen van realiteit. We denken dat de tafel waar mijn computer op staat van vaste massa is, dat de laptop en de lamp die erop staan van vaste massa zijn gemaakt en dat jij en ik mensen zijn die uit vaste massa zijn opgebouwd. Dat is onze realiteit. Maar er bestaat heel veel dat wij niet kunnen zien. Als ik bijvoorbeeld een ventilator op mijn bureau zou zetten, en ik zou de stekker in het stopcontact doen en de ventilator aanzetten op de laagste stand, dan zie je de bladen van de ventilator langzaam ronddraaien. Als je daarna de knop van medium naar hoge snelheid zou draaien, dan bereiken de bladen van de ventilator zo’n snelheid, dat ons oog ze niet meer van elkaar kan onderscheiden. Maar we zouden nog steeds weten dat ze er zouden zijn als we de ventilator uit het stopcontact zouden halen. Ik denk dat hetzelfde geldt voor ons bewustzijn. Als we tegenover elkaar zitten en met elkaar praten, weten we van elkaar dat we er zijn. Als energie een hoge snelheid heeft, dan is het niet meer zichtbaar, maar dat betekent niet dat het er niet meer is.
Ben je nieuwsgierig geworden naar het verhaal van Janis, en wil je haar boek lezen? ‘De hand op de spiegel’ is hier verkrijgbaar.