Schrijver, journalist en Happinez-columnist Henk van Straten schreef een prachtig boek: ‘Wij zeggen hier niet halfbroer’. We vroegen hem waarom hij het verhaal van zijn jeugd wilde vertellen en wat alle lof voor zijn boek met hem doet.
‘Wij zeggen hier niet halfbroer’ gaat over Henks jeugd in een ingewikkeld gezin in Eindhoven. Hij groeide op in het huis van zijn stiefvader, met zijn moeder en drie oudere halfbroers. ‘Bij ons thuis mocht je wel gewoon halfbroer zeggen. Al noemden mijn broers me vaker bastaard en koekoeksjong.’ Als puber voelt hij zich steeds eenzamer. Dat leidt tot veel experimenten met drugs en meisjes, tot hij niet meer kan.
‘Wij zeggen hier niet halfbroer’ is het verhaal van je jeugd. Heel iets anders dan de romans die je eerder uitbracht. Waarom wilde je over je eigen leven schrijven?
Dat is heel simpel, ik zag er materiaal in. Het idee voor dit boek ontstond eigenlijk op dezelfde manier als al mijn boeken: met een gevoel, een idee. Over mezelf schrijven was trouwens niet helemaal nieuw, ik schrijf al een tijdje elke dag een korte stukje op mijn website, over dingen die ik meemaak. Die stukjes schrijf ik met dezelfde bril.
Het is een eerlijk boek. Je schrijft ook over de gênante en pijnlijke dingen. Wist je meteen dat je zo eerlijk wilde zijn?
Ja. Het gaat allemaal over mij, maar het gekke is dat het vaak niet zo voelt. Ik zie mezelf in mijn verhalen als een personage. Bij alles wat ik schrijf, vind ik het belangrijk dat het iets zegt over wie wij zijn, over het leven. Als ik dingen zou gaan censureren, haal ik de kracht uit het verhaal. Het gekke is: als ik sommige dingen één op één aan iemand zou vertellen, zou ik me waarschijnlijk heel naakt voelen. Bij het schrijven heb ik dat niet.
Heb je nieuwe dingen over jezelf geleerd?
Zeker. Door het schrijven kon ik met een andere bril kijken naar de band met mijn familie, bijvoorbeeld met mijn stiefvader. Hij was vaak kortaf en erg op zichzelf, en dan dacht ik dat het aan mij lag. Nu zie ik dat hij gewoon zo was, en dat ik ben zoals ik ben. Als je radicaal eerlijk bent zie je de dingen zoals ze zijn geweest.
Je boek gaat ook over je broers, je ouders en je stiefvader, met hun mooie en minder mooie kanten. Heb je je zorgen gemaakt over hun reactie?
Ik heb altijd gevoeld dat dat wel goed zat. Ik wist wel dat het boek confronterend voor hen zou kunnen zijn, maar er zit veel liefde in. Bovendien maak ik heel duidelijk dat het mijn herinneringen zijn, en mijn interpretatie van de gebeurtenissen.
Er verschijnen allemaal lovende stukken in de kranten over je boek. Je houdt je bezig met zenboeddhisme. Wat doet al die lof met je ego?
Ik voel me nu een soort speelbal van andermans mening. Mijn dag kan verpest worden door een slechte recensie, en als ik een goede krijg ben ik euforisch. Dat is precies waar boeddhisme je voor probeert te behoeden, natuurlijk. De kunst is om je niet te identificeren met hetgeen je overkomt, of dat nu positief of negatief is. Maar dat kan ik in deze periode wel vergeten. Ik merk nu duidelijk het verschil tussen theorie en praktijk: ik wéét wel dat alles komt en gaat, soms zit het mee, soms zit het tegen. Maar het is nu lastig me los te maken van wat er allemaal gebeurt. Nou ja, dat is dan maar even zo.
De titel van je boek roept de vraag op of dat wel bestaat, een halfbroer. Was jij je er altijd van bewust dat jij en je broers halfbroers waren?
Zeker. Het gevoel ‘half’ te zijn werkt door in mijn hele jeugd, en het is er op een bepaalde manier nog steeds. Al denk ik dat iedereen dat gevoel van incompleet zijn tot op zekere hoogte herkent. Daarom zoeken we in het leven naar momenten dat alles klopt, bijvoorbeeld op vakantie. En daarom hebben drugs ook zo’n sterk effect: bij xtc is dat gevoel van ‘niet behoren’ weg. Dat had op mij een grote aantrekkingskracht.
Nu je toch over drugs begint: die spelen een grote rol in je boek. Tijdens het lezen dacht ik soms: wanneer komt het goed met die jongen? Kun je je een precies moment herinneren waarop je besloot: nu ga ik het anders doen?
Toen ik een jaar of zestien was ben ik een paar dagen psychotisch geweest, nadat ik te veel speed had gebruikt. Toen kón ik gewoon geen drugs meer gebruiken. Ik geloof dat ik een soort innerlijk kompas heb dat toen alarm sloeg, dat ik wist: dit is niet goed voor me. Al heb ik ook geluk gehad dat het nooit écht mis is gegaan.
Je schrijft ergens: ‘Er zijn lessen die de man alleen zelf kan leren’. Je bent zelf vader, kijk je er bij je zoons ook zo tegenaan?
Natuurlijk maak ik me zorgen. Soms ben ik bang dat een van hen drugs gaat gebruiken en het misgaat, of dat hij wordt geschept door een auto. Maar ik weet ook dat angst geen zin heeft. Soms sta ik af te wassen, roept mijn oudste dat hij naar buiten gaat, en zeg ik gedachteloos: ‘oké!’. Terwijl daar van alles kan gebeuren. Gelukkig zijn wij mensen irrationeel, en laten we het leven aan het toeval over. Anders zouden we stilstaan.