Hoe luister je écht naar wat iemand anders te zeggen heeft? Marnix vraagt het zich af en komt erachter dat er soms geen woorden, maar onhandige knuffels voor nodig zijn.
‘Ze is bij me weg’ zegt hij. “Ze is nu echt, écht weg Marnix!’
We zitten in een donkere kroeg. Een van mijn beste vrienden en ik. Z’n leven ligt in puin, en hij sleurt me mee langs de smeulende resten.
Hij vertelt, en ik luister. Tenminste: ik probeer uit alle macht aanwezig te zijn bij het gesprek. Maar het gaat niet. Het lukt me gewoon niet, geen idee waarom. Ik ben simpelweg niet in staat contact te maken met iemand waar ik zielsveel van houd. De rust om hier bij hem, mét hem te zijn, ontbreekt. Een machteloos gevoel.
Ontdek ook ‘Kristallen by Happinez’
-
Chakra’s in balans: zo gaat je levensenergie weer stromen
-
Handige kristallenindex: de betekenis van 67 kristallen
-
En nog veel meer
Ik ga ruw verzitten, probeer te verdrinken in wat hij zegt. Focus op zijn woorden.
Maar hoe luister je eigenlijk, denk ik ineens? Ik bedoel: hoe dóe je het, zonder te verzanden in tuttige theorieën en kleffe concepten? Op dit moment heb ik helemaal niks aan ‘wees aanwezig met je ziel’ of ‘absorbeer zijn intentie met je hart’. De standaard goedbedoelde weeïge gebruiksaanwijzingen. Nee, hoe zit het met de praktijk?!
Moet ik wél iets zeggen of niet? Moet ik raad geven of alleen maar knikken? Alle dingen die nu vanzelf en spontaan zouden moeten gaan, verwarren me mateloos. Alsof ik een robot ben die tevergeefs het juiste programma probeert op te starten.
Hoe deed ik dat vroeger? Heb ik eigenlijk ooit wel eens echt geluisterd?
Hij praat door. Zacht en onzeker. Ik raak in de war. De ergernis over mijn onvermogen te omarmen wat hij zegt en het feit dat ik er niet in slaag mezelf weg te cijferen, zorgen ervoor dat ik ga forceren. Het wordt alsmaar onechter, vreemder. Ik dóe begripvol, in plaats van dat ik het ben. Ik strooi met tegelsprookjes terwijl ik daar een bloedhekel aan heb. Zo raak ik steeds verder verwijderd van ons samenzijn.
In paniek zoek ik naar mijn menselijkheid.
Ineens valt hij stil.
Hij staart me aan, gebroken, met glimmende ogen. Z’n onderlip trilt, en hij zucht zó hard dat elk geluid erin oplost. Dan kijkt hij verslagen naar de grond. Zijn woorden zijn op, hij is op. De strijd in m’n hoofd stopt abrupt, de drukte van zojuist echoot nog heel even na.
En dan houd ik ‘m vast, onhandig, ruw. Ik pak ‘m beet en sla mijn armen om hem heen. Weg is de interne kritiek, het analyseren van wat ik doe en zeg. Verdwenen is het moeten, het iets willen bereiken, de verwarrende drang om nuttig te zijn. Ik voel zijn stevige lijf en druk het tegen me aan alsof ik de pijn eruit wil knijpen. Voorzichtig streel ik z’n nek.
Zo zitten we een tijdje. Vrienden, in een vacuüm van troost. Als een onhandig standbeeld. Hij schokt zachtjes, zijn hoofd zwaar op mijn schouder. Ik voel zijn verwaarloosde tranen. Wederzijds verdriet maakt voorzichtig contact, en ik verzet me niet langer.
We huilen samen, in stilte. Hij om nu, ik om ooit.
En het leven luistert.