Maak kennis met onze nieuwste columnist: Sarah Mead. Ze is agoog, interreligieus geestelijk verzorger en ervaringsdeskundige in de GGZ. Ze schijnt graag haar licht op thema’s die nog in de taboesfeer verkeren zoals verlies, de dood en geestelijke gezondheid. In deze eerste column schrijft ze over de ontkenning van de dood.
De dood is zolang als ik me kan herinneren een van de existentiële thema’s waar ik over nadenk. Nu afgelopen zomer twee vrienden overleden, is het thema extra dichtbij. Een zelfgekozen dood en een ongeluk, beiden dertigers. Wat mij naast de collectieve rouw en het ongeloof opvalt, is dat we onvoldoende lijken te zijn uitgerust wanneer we ons tot de kwetsbaarheid van het leven te verhouden hebben. Waar vroeger een schedel als memento mori op het bureau stond om dagelijks aan de eigen sterfelijkheid herinnerd te worden – ik liet begin dit jaar om dezelfde reden een vriendelijk schedeltje tatoeëren – zijn we in het westen gewend geraakt aan de dood als een onzichtbaar en sociaal taboe.
Onbewuste consensus
Er heerst een onbewuste consensus dat wij niet over de dood praten en elkaar er in het maatschappelijke verkeer vooral niet mee confronteren. Dit terwijl de etymologie van het woord taboe eigenlijk anders is: tabu of tapu is een inheems Polynesisch woord dat ‘iets heilig maken’ of ‘iets grondig markeren’ betekent. De term is in de westerse wetenschap gebruikt om een verbod of verbanning aan te duiden, maar de oorsprong luidt dus anders, als een heilige ruimte die intact mag blijven.
Het fundament van ons spirituele leven
Ernest Becker die het beroemde boek ‘The denial of death’ schreef, stelt dat de basismotivatie voor menselijk gedrag de biologische behoefte is om de angst voor de dood te beheersen, om de ‘terreur van de dood’ te ontkennen. Wat de mensheid volgens hem het meest vreest is niet het sterven op zich, maar het uitsterven zonder betekenis. Om dat te bezweren kiezen mensen voor bijvoorbeeld het creëren van nageslacht (biologisch symbolisme) of het achterlaten van kunst, boeken of wetenschappelijk onderzoek (creatief symbolisme).
Wat mij betreft kan het zich actief verhouden tot de dood en de eigen vergankelijkheid, bijdragen aan zingeving en het ontdekken van wat je werkelijk belangrijk vindt in het leven. Helemaal prima wanneer je symbolische nalatenschap wenst, maar daarnaast kan juist in de confrontatie met doodsangst ruimte ontstaan voor andere ervaringen zoals verbintenis, inspiratie en liefde. Plato zei zelfs dat de contemplatie van de dood het fundament van ons spirituele leven is, Oosterse tradities beamen dit.
Een diepe staat van verbondenheid
Het leven volop eren door ook de andere kant van de medaille te erkennen, ons op de dood voorbereiden, van moment tot moment, kan ons in een diepe staat van verbondenheid brengen. Van ontkennen naar omarmen. Het kan bijdragen aan het in meer vrede afscheid nemen van dierbaren en het ontwikkelen van berusting tijdens het eigen einde. Er wordt een diepere waarde toebedeeld aan de dingen zoals ze zijn: ons leven en de wereld zoals ze is, cyclisch. Een wereld waar – helaas – ook prachtige dertigers sterven.
Meer lezen over de dood?
Tussen leven en dood: wat een bijna-doodervaring ons kan leren.