Bij mij begint het met lichte onrust. Een knagend onbevredigd gevoel, alsof ik iets gezocht heb, niet kon vinden en het er maar bij heb laten zitten.
Uiteindelijk kan het uitmonden in opgejaagdheid, angst en zelfs somberheid. Ik weet dan al een tijdje dat ik te lang ben blijven rondhangen aan de bovenkant van de dingen, waar ik langs waarheden schamp en het wezenlijke mis. Ik ben blijven steken bij het babbelen, het piekeren, het regelen van de praktische kant van het leven en het tot me nemen van eindeloze stromen nieuws en sociale media – dit laatste ironisch genoeg om onrust weg te nemen.
De diepere lagen van het bestaan
Ik gedraag me als een walvis net onder het wateroppervlak die heimwee heeft naar de diepte van de zee. Als een peuter die zijn middagslaap heeft gemist en het geruststellende lichaam van zijn moeder niet bij zich heeft. Als bliksem die de aarde zoekt om in te slaan. De onrust kriebelt in mijn ledematen en geest, slaat zich als spanning op en kan nergens naartoe. Het uitademen, de verlossing, blijft uit.
Wie te lang aan de oppervlakte verblijft, zou bijna vergeten dat er diepere lagen zijn waar je kunt vertoeven en thuis bent. Waar je het jagen en het zoeken kunt inruilen voor een ontspannen waarnemen. Waar je als levend wezen tussen alle andere vormen van leven kunt zijn en in contact bent met alle lagen van bestaan.
Aan de oppervlakte ontsnappen
Om aan de oppervlakte te ontsnappen, die steeds aan me trekt en me terugroept, moet ik het ondiepe terrein van prikkels en prestaties verlaten – ook al voelt het alsof ik taken verzaak, mijn plichten niet nakom, iets zal missen misschien. Ik moet naar de plek waar in eerste instantie niets te vinden lijkt, behalve stilte en eenzaamheid. En dan moet ik wachten. Geduld hebben tot de harde oproepen en dwingende stemmen gedempt zijn tot vage achtergrondgeluiden. Tot ik me eerst wentel in het niets, waarna zich iets in me opent dat me ontvankelijk maakt voor iets diepers dan het aanwijsbare. En dan vang ik de stille beginnetjes van de dingen op die zich alleen aan je blootleggen als je bereid bent te luisteren met iets anders dan je oren.
Een ander soort intelligentie
Ik kan, zittend op mijn meditatiekussentje, mijmerend aan mijn schrijftafel, wandelend in de natuur of leunend tegen een oude boom, de zachtere stemmen horen. Een tintelen aan de rand van mijn waarneming. Het ontbreekt me aan taal om het te benoemen en ik zou het anderen niet kunnen aanwijzen of uitleggen, maar ik voel me dan aangesloten op een ander soort intelligentie. Op een onzichtbare ordening die alles met alles verbindt. Alles wat groeit en ademt, wat fladdert, zwemt, kruipt en zoemt, alles wat zich voordoet en wat nog niet is gemanifesteerd, alles wat ooit was en nog moet komen, wat gedroomd is en gedaan, heeft met mij te maken. Er is een vanzelfsprekende wederkerigheid, een uitwisseling.
Hier valt niets na te jagen of te zoeken, niets te verdedigen of beschermen, er is niets aan de hand wat een alerte staat vereist. Ik voel een intense betrokkenheid bij de levende natuur om me heen, bij de wereld en de mensen die leven, ooit leefde en nog zullen leven, maar niet op een controlerende manier. Het is een betrokkenheid die me kalmeert en vervult, die me oplaadt en verlicht. Daarna kan ik weer terug naar ondiep terrein zonder mezelf te verliezen. Tot de diepte me opnieuw naar zich toetrekt.