Ik ben eenzaam.
Ik voel het niet alleen; ik bén het. Niet slechts nu, of soms. Nee, vrijwel altijd.
Ik ben geboren om eenzaam te zijn, en het zit diep, heel diep. Zoals mensen soms snel verbranden in de zon, of het moeten doen met verlammende verlegenheid. Het lijkt de consequentie van zijn wie ik ben, en er is niets wat ik eraan kan doen. Je mag het zielig vinden, of onbegrijpelijk, of stom. Vind vooral iets. Maar het is wat het is.
Ik ben eenzaam, waar ik ook ben, en met wíe ik ook ben. Niet omdat ik me verheven waan boven de rest, of omdat ik beter zou zijn dan anderen; het is meer het gevoel dat ik in een aparte dimensie leef, nét buiten de normale. Alsof ik geen volledige aansluiting met de wereld heb. Alsof ik nooit helemaal dezelfde taal spreek, nooit uitstap op hetzelfde station.
Alsof het nooit helemaal klopt.
Het is niet dat ik geen contact kan maken (heel goed en enorm diep zelfs), maar daarna ga ik meteen weer op slot. Het duurt vaak maar even voor ik me opnieuw terugtrek in mezelf, op m’n eigen eiland. Dat ben ik zo gewend, het gaat vanzelf, al word ik er regelmatig compleet moedeloos van. Ik weet niet precies hoe het komt of werkt, alhoewel ik er zo m’n ideeën over heb. Dat het een oud verdedigingsmechanisme is, bijvoorbeeld, iets dat vroeger relevant en nuttig was en nu niet meer wil wijken. Zelfbescherming die uiteindelijk tegen me is gaan werken. Een hardnekkig teken dat ik het leven niet vertrouw.
Ontdek ook ‘Kristallen by Happinez’
-
Chakra’s in balans: zo gaat je levensenergie weer stromen
-
Handige kristallenindex: de betekenis van 67 kristallen
-
En nog veel meer
Ik ben altijd eenzaam. Dus ook middenin de drukte, en met mensen die ik goed ken, die ik liefheb. Misschien dan juist het meest, eigenlijk. Het voelt verloren, soms armoeiig, ook al kan ik enorm genieten van de verbinding en energie. Want dat is het gekke: het is en én.
En zélfs in de liefde, zelfs als zij (welke zij dan ook) en ik elkaar net gevonden hebben in de daad, en achteraf versmolten en verstrengeld liggen in een min of meer gedachteloze roes, ben ik nog steeds eenzaam. Waarschijnlijk omdat ik ten diepste voel dat het eindig is. Omdat ik begrijp dat elke liefde tussen twee mensen een keer stopt, in elk geval ooit. Die eenzaamheid lijkt een vorm van melancholie, een diep weten. Het is alsof ik in alles alvast een definitief afscheid voel, en daar een voorschot op neem.
(Zoals je wel ‘ns heel bewust aan iets vreselijks denkt in de hoop dat het minder pijn doet als het ook echt gebeurt. Al werkt dat natuurlijk helemaal niet in de praktijk, pijn = pijn.)
Ik ben eigenlijk altijd eenzaam. Vaak een beetje, soms bijna onhoudbaar veel, als een losgerukte ziel in een oude vuilniszak, dobberend op de oceaan. Maar het went. Zoals het went dat je insuline moet spuiten, zoals het went dat je ogen achteruit gaan. Zoals het went dat de prachtige 100 jaar oude eik voor je raam op een dag wordt gekapt, ook al voel je daarna altijd een gat in je uitzicht. En zoals het went dat ze wegging toen ik haar meer nodig had dan ooit.
Het went omdat het wel móet.
Ik ben eenzaam, en heel optimistisch. Wellicht geef ik daarom ook zo veel en zo vaak aan de mensen om me heen. In de hoop dat ik me ooit zó kan verliezen in een ander, dat ik mezelf niet meer voel. Dat de eenzaamheid eindelijk helemaal verdwijnt, omdat ík verdwijn. Tot het zover is, zal ik het moeten doen met hoe het altijd was.
Dus nu ben ik eenzaam. Maar misschien is morgen alles anders.