Op zoek naar genade Op zoek naar genade Op zoek naar genade

Ze herinnert zich nog de kaarsjes en bidprentjes met Bernadette bij de grot van haar Brabantse grootouders. Zelf koos Geertje Couwenbergh voor een ‘oosterse omweg’ naar zingeving: 
yoga en boeddhisme. Maar haar genetische Maria-devotie blijkt hardnekkig. Na tien jaar gaat ze op zoek naar haar ‘roots’ in Lourdes.

Pelgrimage

Dat is toch een beetje wat ze daarboven bedoelen?’ vraagt de vrouw naast me 
in het vliegtuig aan mij zonder op een antwoord te wachten. ‘Dat je een beetje om elkaar geeft?’ Ze richt haar blik omhoog, richting het plafond van het vliegtuig en – naar ik aanneem – de hemel. Als ze hoort dat ik naar Lourdes reis, vertelt ze me dat ze daar ooit langs de rij voor de befaamde dompelbaden liep toen er een groep pelgrims spontaan in een ‘Ave Maria’ uitbrak. ‘Dat was het moment waarop iets in mij genas,’ zegt ze terwijl we elkaar zijdelings aankijken, onze hoofden rustend tegen de vliegtuigstoel.

In de dagen die volgen kom ik erachter dat haar 
ervaring kenmerkend is voor het zogenaamde 
‘Lourdes-gevoel’. Het hoofdingrediënt van dat gevoel: ontroering. Ontroering over de zes miljoen mensen – in Frankrijk trekt alleen Parijs meer bezoekers – die elk jaar de reis maken naar het bedevaartsoord. 
Ontroering over de staat waarin ze dit doen: veel pelgrims zijn ziek of slecht ter been en arriveren na lange bus- of treinreizen in het dorp aan de voet van de Pyreneeën. Ontroering over de duizenden vrijwilligers die ze begeleiden om de grot te bezoeken waar Maria in 1858 maar liefst achttien keer verscheen aan de jonge herderin Bernadette Soubirous.
Ik ben er helemaal klaar voor om te ontdekken wat de deal is met Lourdes. En ik reis niet alleen. Mijn moeder besloot me te vergezellen toen ze hoorde van mijn pelgrimage. Iets wat, gezien mijn familiegeschiedenis waarin Lourdes een rol speelt, een cirkel rond maakt.

Katholieke ‘roots’

De eerste avond zitten we in de avondzon op een terras op de Boulevard de la Grotte, die naar de 
grote kerk en de fameuze plek van de Maria-
verschijningen leidt. Ik bevraag mijn moeder Nellie, over wat Lourdes betekende toen ze opgroeide in katholiek Brabant, voor dat ze als eerste van haar 
familie de rivieren overstak. “Lourdes was vanzelfsprekend en overal,” zegt ze ter wijl ze rechtop gaat zitten, alsof ze daarmee die vanzelfsprekendheid 
benadrukt. Je spaarde om erheen te gaan, en wie ging, bracht water mee. De overtuiging dat zieken en 
gehandicapten er konden genezen zat diep. “Heel Lourdes zat diep bij katholieken,” zegt mijn moeder, prikkend in haar salade. En zelfs ik kreeg dat mee, 
tijdens de ontelbare weken die ik als kind doorbracht bij mijn grootouders in het dorp waar mijn familie op estafette-achtige wijze bij elkaar binnenviel voor de koffie. Ik herinner me Lourdes-bidprentjes en -kaarsjes, afbeeldingen van Bernadette bij de grot en natuurlijk de plastic flesjes met Lourdes-water. 
Er stonden altijd wel jerrycans in de kelder, waar mijn zus en ik zorgeloos aan lurkten. We werden gemist in het dorp van mijn familie, met name door mijn oma, die elke gelegenheid aangreep om ons daaraan te herinneren. Woon’de nou maar efkes dichterbij, zei ze dan, terwijl ze mij of mijn zus naar zich toe trok aan de tafel – met Perzisch tapijt erop – waar ze fungeerde als centraal zwaartepunt van de familie.

Maar ik kwam nooit dichterbij wonen en de verbinding met mijn Brabantse voorouders lijkt definitief doorgesneden sinds mijn grootouders – hun generatie 
en een aantal sleutelfiguren daarna – overleden zijn. Geen vanzelfsprekende Maria-schrijntjes, brandende kaarsen en Lourdes-relieken meer voor mij. 
Misschien wilde ik wel daarom naar Lourdes. 
Misschien wilde mijn moeder daarom mee. Omdat het ons doet denken aan onze familie, het dorp. Schijnbaar verloren, voor altijd.

Boeddha als spiegel, Maria als spons

Zoals velen van haar generatie, zag mijn moeder de religie van haar jeugd ontrafelen. De eindeloze rituele handelingen – die zonder enige toelichting uitgevoerd werden – vielen steeds meer weg en de onbevraagde structuren van de kerk werden steeds meer, volgens mij terecht, bevraagd. En vervolgens stroomden de parochies leeg. De berichten over massaal seksueel misbruik in internaten waren voor veel mensen het laatste zetje om de kerk de rug toe te keren. 
Ik denk zelf dat hier weinig aan te betreuren valt. 
Van buitenaf opgelegde, ongevraagde religie is 
over het algemeen een broeiplek voor het slechtste in de mensheid – voorbeelden alom. Maar dat het instituut kerk flink heeft ingeboet, betekent natuurlijk niet dat de behoefte aan religiositeit afneemt. De populaire omweg via exotische of ¬voorheen verborgen tradities – wat we dan vaak ‘ spiritualiteit’ noemen – is daar een voorbeeld van. 
Ik werd geboren midden in die tijdsgeest, waarin 
de weg terug was afgesloten en de weg vooruit niet helemaal duidelijk. Vanaf vrij jonge leeftijd ging ik voor een oosterse omweg naar zingeving: yoga en boeddhisme.

Maar na tien jaar mediteren kwamen er wat barstjes in mijn vastberadenheid. Soms bekroop me het 
gevoel te kunnen zitten totdat ik een ons woog… maar waar om? Wat ben ik nu eigenlijk aan het doen? Yoga vind ik nog steeds heerlijk, maar van met 
designerpakjes gevulde strakke zalen met Boeddhabeelden uit Bali verwacht ik allang niet méér religieuze diepgang dan, pak ’m beet, een supermarkt of een file. Maar de allerbelangrijkste verschuiving van 
afgelopen jaren, is dat ik met sommige dingen 
domweg niet terecht kan bij de Boeddha. Het moment dat mijn grootouders stierven, mijn enige nichtje van achttien. Mijn geliefde oom. Het zoveelste gebroken hart. Het moment waarop ik te horen kreeg dat mijn vader ernstig ziek was. Op die momenten leek zelf reflectie niet genoeg. Hulp had ik nodig. En ik voelde en voel heel sterk dat ik voor dit soort hulp niet bij de Boeddha moet zijn.

Intuïtief ontstond er een tweede schrijn in mijn 
meditatiekamer. Een Maria-schrijn: met beeldje, kaars en verse bloemen, net als op het boeddhistische schrijn. Beide draaien goede, maar verschillende 
zaken. De Boeddha als spiegel, Maria als spons. 
Bij zaken die mijn verstand en vermogen te boven gaan – de zaken van ziekte, dood en wanhoop – 
heb ik hulp en genade even hard nodig als inzicht, 
misschien zelfs harder.

Over auteur
Geertje Couwenbergh is schrijver, spreker en coach, waarbij ze workshops en lezingen geeft. Ze schreef verschillende boeken over persoonlijke ontwikkeling, spiritualiteit en creativiteit, waaronder "Zin", "Life Safari" en "Gelukkig zijn moet je durven". Geertje richt zich op het inspireren van mensen om hun ware zelf te ontdekken en hun volledige potentieel te bereiken. 
Volgend artikel
Van Nietzsche tot Plato
Van Nietzsche tot Plato